De theorie
In dit onderdeel kun je de theorie testen. Maak voor elk hoofdstuk de test door te klikken op de knop 'Theorietest'. Je kunt alle testen één keer maken, te beginnen met de toets van hoofdstuk A.
Pas als je de toets van hoofdstuk A helemaal gemaakt hebt, kun je naar de toets van hoofdstuk B.
A. Algemene bepalingen verkeerswetgeving | Om goed te begrijpen wat er in de hoofdstukken bedoeld wordt, vind je in hoofdstuk A uitleg over de diverse definities zoals: de verschillende weggebruikers, voertuigen, wegen en overige begrippen. De meeste definities zijn afkomstig uit het RVV (Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens). | | 
 |
B. Bepalingen rijbevoegdheid en rijbewijzen | Alle bestuurders van een kentekenplichtig motorrijtuig moeten in het bezit zijn van een geldig Nederlands rijbewijs. Het rijbewijs mag zijn geldigheid niet hebben verloren en moet voldoen aan de door de minister gestelde eisen. In hoofdstuk B wordt uitleg gegeven over de diverse rijbewijzen. Maar ook de uitleg over maatregelen zoals de EMA en de EMG komen aan de orde. | | 
 |
C. Inrichting, belading en slepen van voertuigen | In hoofdstuk C leer je de belangrijkste voorwaarden betreffende de inrichting, belading en het slepen van voertuigen. Zo kun je zelf nagaan of je voertuig aan de belangrijkste wettelijke eisen voldoet en word je op de hoogte gebracht van massa's en afmetingen, wat je wel en niet kunt meenemen en welk rijbewijs je daarvoor nodig hebt. | | 
 |
D. Techniek, onderhoud en controle van voertuigen | Hoofdstuk D behandelt de techniek, onderhoud en controle van voertuigen, zoals de permanente technische eisen, bandencontrole, oliepeil, rem- en koelvloeistof en een overzicht van de diverse controlelampjes en symbolen. Wat moet je doen als er een rood, oranje, blauw of groen lampje gaat branden? | | 
 |
E. Gebruik gordels en helmen; zitplaats passagiers | In hoofdstuk E wordt het gebruik van gordels of van helmen behandeld. Een belangrijk onderdeel ter bevordering van de veiligheid voor zowel de bestuurder als de passagiers. Het niet dragen van de verplichte gordel of helm kan ook civielrechtelijke gevolgen hebben, zoals bij letsel ontstaan bij een verkeersongeval. Veelal zal de verzekering dan niet overgaan tot vergoeding. | | 
 |
F. Milieubewust en energiezuinig rijden | Milieubewust en energiezuinig rijden wordt in hoofdstuk F behandeld. Milieu is een zaak die ons allemaal aangaat. Het gemotoriseerde verkeer is een van de grootste producenten van vervuilende stoffen. Veel nieuwe voertuigen beschikken op dit moment over zuinige en schone motoren die het milieu steeds minder belasten. | | 
 |
G. Risico's in verband met de toestand van de bestuurder | In hoofdstuk G wordt aandacht besteed aan waarnemen, anticiperen en het gedrag van andere weggebruikers. Maar ook alcohol en rijvaardigheid, zelfoverschatting, drugs en medicijngebruik worden in dit hoofdstuk behandeld. | | 
 |
H. Risico's in verband met de eigenschappen en de toestand van het eigen voertuig | Bandenspanning, aquaplaning, wielspin, klapband, verkeersgedrag en verkeersveiligheid, rijden op een glad wegdek en de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen worden behandeld in hoofdstuk H. | | 
 |
J. Risico's in verband met de aanwezigheid en het gedrag van ander verkeer | Verkeersinzicht, voertuigbeheersing, rijervaring, reactietijd en ongelukken, sociaal verkeersgedrag, defensief verkeersgedrag, snelheidsvervaging, snelheid en tijdwinst, het herkennen van gevaarlijke situaties en gevaarherkenning. Allemaal onderwerpen die in hoofdstuk J aan de orde komen. | | 
 |
K. Risico's in verband met de weg-, zicht- en weersomstandigheden | Als bestuurder kun je last ondervinden van verschillende weg- en weersomstandigheden, zoals het rijden met regen, rijden in winterse omstandigheden, laagstaande zon, zijwind, bruggen en viaducten, wegen onder bomen en spoorvorming. Maar ook het tijdig herkennen van mogelijk gevaar wordt in hoofdstuk K behandeld. | | 
 |
L. Handelen bij ongevallen en pech onderweg | Het zal niet direct bij je opkomen, maar een ongeluk zit in een klein hoekje. Enkele voorbeelden zijn: verkeerd inschatten van je eigen snelheid, onjuist toepassen van de voorrangsregels, rijden onder invloed van alcohol of drugs. Maar ook moet je weten wat je moet doen als je betrokken bent bij een ongeval. | | 
 |
M. Voor laten gaan op kruispunten | Als je aan het verkeer gaat deelnemen, is het belangrijk om te weten wat de betekenis is van voorrang of voor laten gaan. Maar ook moet je weten wat een gelijkwaardig kruispunt of een ongelijkwaardig kruispunt is, hoe je je moet gedragen bij het naderen van en het rijden op een rotonde. In hoofdstuk M worden deze onderdelen behandeld. | | 
 |
N. Voor laten gaan bij het afslaan | In hoofdstuk N behandelen we het voor laten gaan bij afslaan, zoals rechts afslaan, voorsorteren, tegemoetkomend en rechtdoorgaand verkeer, afbuigende voorrangsweg, kijkgedrag bij rechts en links afslaan en de bijzondere posities van militaire colonnes, voorrangsvoertuigen en trams. | | 
 |
O. Voor laten gaan van gehandicapten en voetgangers | Voetgangers zijn de oudste verkeersdeelnemers, maar hebben de minste rechten. Op oversteekplaatsen wordt aan voetgangers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen een redelijke bescherming geboden, maar is dat voldoende? Hoofdstuk O behandeld de problematiek van voetgangers, gehandicapten, blinden en eventuele conflictsituaties die kunnen ontstaan door het onjuist toepassen van de verkeersregels. | | 
 |
P. Voor laten gaan van voorrangsvoertuigen, militaire colonnes, trams en uitvaartstoeten | In hoofdstuk P word je verteld wat voorrangsvoertuigen zijn en wanneer je ze voor moet laten gaan. Maar ook militaire colonnes, trams en de nieuwe regels voor uitvaartstoeten komen aan de orde. | | 
 |
Q. Bijzondere manoeuvres | Hoofdstuk Q behandelt het uitvoeren van, en voor laten gaan bij, bijzondere manoeuvres. Wat moet je bijvoorbeeld doen bij het wegrijden, bij in- en uitritten, bij keren op de weg, of bij rijstrook wisselen? | | 
 |
R. Plaats op de weg en voorsorteren | Er is voor alle weggebruikers een aparte plaats op de weg. Je moet weten hoe je een veilige positie op de rijbaan moet kiezen, om zonder problemen aan het verkeer te kunnen deelnemen. In hoofdstuk R wordt dit met diverse duidelijke en begrijpelijke schema's aan je uitgelegd. | | 
 |
S. Inhalen | Het hoofdstuk S behandelt de problematiek van het inhalen. Wat moet ik doen bij tegemoetkomend of achteropkomend verkeer, wat moet ik doen om een verkeerde beslissing te herstellen, of als iemand zijn of haar inhaalmanoeuvre heeft onderschat? Maar ook de richtlijnen van een juiste kijktechniek, gebruik van rijstroken bij file rijden en motorrijders in de file komen in dit hoofdstuk aan de orde. | | 
 |
T. Snelheid | Snelheid is een wezenlijk onderdeel van de verkeersveiligheid. De borden uit de serie A geven de snelheden op het betreffende traject dan wel de beëindiging daarvan aan. In hoofdstuk T tref je een tweetal snelheidsschema's aan, zoals die gelden binnen- en buiten de bebouwde kom. | | 
 |
U. Stilstaan en parkeren | De enorme toename van het aantal motorvoertuigen leidt vaak tot grote verkeersproblemen. Waar mag je stilstaan en waar mag je al dan niet parkeren of je voertuig plaatsen? Waar mag je goederen laden en lossen en wat wordt er bedoeld met stoppen uit verkeersnoodzaak, of stoppen uit vrije wil? | | 
 |
V. Tekens en signalen | Doordat alle weggebruikers gezamenlijk gebruik maken van de weg is het belangrijk om te weten wat anderen van plan zijn, maar ook dat anderen weten wat jij gaat doen. In hoofdstuk V besteden we aandacht aan het juist richting aangeven. Maar ook dreigend gevaar, het geven van signalen, oogcontact en sociaal verkeersgedrag komen aan de orde. | | 
 |
W. Gebruik van lichten tijdens het rijden | Het voeren van de juiste verlichting is een belangrijk onderdeel van de verkeersveiligheid. Als het donker is weet iedereen wel, dat hij of zij verlichting moet voeren om beter te zien. Maar niet iedereen weet dat het voeren van verlichting overdag ook kan bijdragen tot een betere verkeersveiligheid. Overdag is het licht niet om beter te zien, maar juist voor andere verkeersdeelnemers, om eerder gezien te worden. | | 
 |
X. Uitleg verkeersborden | Iedere verkeersdeelnemer wordt geacht de verkeersregels en verkeerstekens te kennen. Verkeersborden zijn één van de drie verkeerstekens die de wegbeheerder kan gebruiken om het verkeer te regelen. De andere twee zijn verkeerslichten en verkeerstekens op het wegdek. In hoofdstuk X wordt een duidelijke uiteenzetting gegeven over de diverse verkeersborden. | | 
 |
Y. Uitleg over verkeerslichten en aanwijzingen | Op kruispunten worden vaak verkeerslichten aangebracht. De betekenis van het rode, het groene en het gele licht zijn voor iedereen wel duidelijk. In hoofdstuk Y worden ook de bruglichten, overweglichten, tram- en buslichten, rijstrooksignaleringslichten en het voetgangerslicht behandeld. Het hoofdstuk behandelt ook aanwijzingen van als zodanig herkenbare ambtenaren en verkeersregelaars. | | 
 |
Z. Uitleg over verkeerstekens op het wegdek | In hoofdstuk Z worden de verkeerstekens die op het wegdek zijn aangebracht behandeld, zoals: fietsstroken, verdrijvingsvlakken, busbanen en busstroken, haaientanden, puntstukken, onderbroken en doorgetrokken strepen, gekleurde strepen, stopstrepen en voorsorteerstroken. | | 
 |
|